Twee jaar had ik haar niet gezien. Nu weer, na lang aarzelen, een afspraak.
Opeens stond zij voor mij, in schitterend ensemble rond slanke leest.
Vergeefse moeite om geen emotie te tonen.
Haar blauwe ogen straalden, lange blonde haren bewogen rond het levendig gezicht, met lippen die ik ooit intens had gekust.
‘Hoe gaat het met je?’, vroeg ze enthousiast.
‘Goed’ mompelde ik vastberaden. Wat moest ik anders zeggen?
‘Wij horen bij elkaar’, zei ze na een tijdje, ‘ik weet het zeker’. Ze legde haar handje op mijn hand.
Ik dacht: Godin van de Jacht, ik heb te lang gewacht.